Eerste deel van de autobiografie van de bekende striptekenaar, die in 1986 zijn levenswerk over Heer Bommel afsloot. Op prettig onthechte toon en in weldadig rond Nederlands vertelt Toonder over zijn wonderlijke jeugd in een kapiteinsgezin, zijn eerste striptekenaarsproeven en vooral ook over het begin van zijn grote liefde voor buurmeisje Phiny Dick (dat later ook zou gaan tekenen). Oplettende lezers zullen geamuseerd de voorbeelden herkennen voor diverse stripfiguren, zowel in uiterlijk als in spraakgebruik. Toch is dit relaas ook boeiend los van de strips, zeker ook door T’s levensbeschouwelijke denkraam, dat rationalistische eenkennigheid vermijdt zonder halfzacht te worden. Het is eigenlijk maar moeilijk voor te stellen wie er niet geraakt zal worden door dit levensverhaal. Dit eerste deel bestrijkt de periode 1912 tot 1939.